Geschiedenis en gebouw
De wegen van Sint Jacob
De Jacobikerk dankt haar naam aan de apostel Jacobus de Meerdere. Hij is ook de naamgever van de Spaanse stad Santiago de Compostella. Sinds de 11e eeuw reizen pelgrims langs ‘de wegen van Sint Jacob’ naar dit bedevaartsoord. Ook vanuit de Jacobikerk zijn vele pelgrims naar Santiago vertrokken en weer teruggekeerd. Op hun terugtocht droegen de pelgrims een schelp aan hun hoed, de zogenaamde Sint Jakobsschelp.
De schelp is ook in de Jacobikerk keren terug te vinden, het meest op grafstenen en ook op windwijzer op de torenspits die in 1953 is aangebracht. Pelgrims die vanuit de Jacobikerk naar Santiago vertrokken hadden bij terugkeer het recht om lid te worden van de broederschap van Sint Jacob en om begraven te worden in de kerk. Ook nu wordt de kerk nog aangedaan door pelgrims die ‘de wegen van Sint Jacob’ bewandelen.
De bouw van de Jacobikerk
Van de oorspronkelijke romaanseVerwijst naar de romaanse bouwkunst die eind 10e eeuw ontstond en die onder meer voortborduurde op constructies die in de Romeinse bouwkunst waren ontwikkeld: massieve stenen muren en ton-, kruis- en koepelgewelven. De romaanse bouwkunst wordt tevens gekenmerkt door rondboognissen, rondboogvensters en rondboogfriezen. Jacobikerk is niets meer teruggevonden. De oudste bouwsporen van de gotische kerk dateren uit de 13e eeuw. Tijdens de 14e en 15e eeuw is de kerk diverse keren verbouwd en uitgebreid.
Zo werden er in de 14e eeuw een nieuw dwarsschip en een nieuw koorKoor, of gedeelte van het koor, dat enige treden boven het niveau van de rest van de kerk ligt. achter het bestaande dwarsschipOok wel transept genoemd. Het dwarsschip staat haaks op het schip en maakt dat een kerk een plattegrond van een kruis krijgt (kruiskerk). Het dwarsschip heeft dezelfde hoogte als het schip en bestaat uit drie delen. De kruising, het snijpunt van het kruis, en twee armen aan weerszijden daarvan (kruisarmen/dwarsbeuken). en koor gebouwd en dat zorgde voor een aanzienlijke verlenging van de kerk. Rond 1340 werd de toren verhoogd en met tufsteen bekleed. Omstreeks 1415 kwam de spits op de toren, werd de achterkerkWestelijk gedeelte van een kerk, achteraan ten opzichte van het (oostelijk gelegen) koor. gebouwd en het middenschip verhoogd. Weer twintig jaar later werden de zijbeuken verbreed en aan het eind van de 15e eeuw kwam er aan iedere kant van het hoofdkoor een zijkoor.
De achterkerk werd o.a. gebruikt als doopkerk. Door de verschillende verbouwingen raakte de toren volledig ingebouwd. De kerk werd in ruim twee eeuwen steeds langer, breder en hoger en zo veranderde de oorspronkelijk kleine kruisbasiliek in een grote driebeukige hallenkerk. Waarom was dat nodig? De belangrijkste reden voor het vergroten van de kerk was dat de gilden en broederschappen, die steeds belangrijker werden in de omgeving van de Jacobikerk, ruimte nodig hadden voor hun altaren, perken en grafkelders. De leden van de gilden en broederschappen waren ook de belangrijkste financiers van de uitbreidingen.
Dat de zijbeukenRuimte van een kerk die evenwijdig aan de middelste beuk (het middenschip) loopt en vaak daarvan gescheiden wordt door een rij zuilen of pilaren. Als de zijbeuken ongeveer even hoog en breed zijn als het middenschip worden ze ook wel zijschepen genoemd in plaats van zijbeuken. oorspronkelijk lager waren is nog te zien aan de kapitelenHet kopstuk en daarmee de bekroning van een zuil, pijler of pilaster. Van zeer sober tot uitgebreid gedecoreerd, afhankelijk van de klassieke orde waarin de zuil is uitgevoerd. bij de zes westelijke pijlers. Deze hebben bij de verhoging hun functie verloren. Na de verhoging van de zijbeuken en het middenschip werden de 14e-eeuwse gewelfsleutelsSteen die in de top van een gewelf de daar samenkomende ribben verbindt. uit de lage gewelvenEen gebogen metselwerkconstructie die een ruimte overspant. Een gewelf bestaat uit stenen die zijdelings zo tegen elkaar steunen, dat in de hele constructie uitsluitend drukkrachten optreden. De naar buiten gerichte krachten moeten worden opgevangen, bijvoorbeeld door steunberen of luchtbogen. Er zijn allerlei soorten gewelven, zoals het tongewelf en het kruisgewelf. teruggeplaatst.
Het huysgen in die pyleerne
Tijdens de verbreding en verhoging van de zijbeuken ontstond er rond 1470 een ruimte in de zuidwestelijke pijler, die vóór het jaar 1492 is gebruikt als kluis.
Deze kluis werd bewoond door de kluizenares Alyt Ponciaens. In die tijd kwam het meer voor dat mensen zich afzonderden van de wereld om zich geheel te wijden aan God. De kluis mochten zij vervolgens nooit meer verlaten. De kluis in de Jacobikerk is vrij klein, nauwelijks 1 x 1,75 meter groot. Een pilaarcel van nog geen 2 m2 is zelfs voor een toegewijde kluizenares erg klein en daarom wordt aangenomen, zoals ook bij vele andere kluizen het geval was, dat de kluisEen kleine woning of klein woonvertrek van een kluizenaar. Sommige kerken hadden een kluis waarin iemand zich de rest van zijn/haar leven aan God wijdde. De kleine ruimte had twee vensters, waarvan een voor het ontvangen van voedsel en drinken en een tweede om de mis te kunnen volgen. In Utrecht waren vier kerken met een kluis: de Predikherenkerk, Buurkerk, Geertekerk en Jacobikerk. Alleen in de laatstgenoemde kerk is de kluis bewaard gebleven. haar bidcel was en dat ervoor nog een ‘camer’ was, waar zij kon slapen en werken.
Bij de ReformatieGodsdienstige beweging in de 16e eeuw die de rooms-katholieke kerk wilde hervormen en de oorspronkelijke zuiverheid in leer en gebruiken van de christelijke kerk wilde herstellen. Dit mondde uit in de vorming van andere kerkgemeenschappen. verdween het fenomeen van kluizenaars uit kerken. Zo verdwenen ook de kluizen. In de Jacobikerk werd de kluis tot sacristie omgebouwd toen de Andreaskapel tot stand kwam in 1492. Dankzij dit plan is de kluis, die in de akte van de kerkmeesters waarin zij toestemming geven tot de bouw van de Andreaskapel, ”het huysgen in die pyleerne” wordt genoemd, grotendeels intact gebleven. Hierdoor is de Jacobikerk de enige kerk in Nederland waar nog een deel van een originele kluis te bezichtigen is.
De zonnewijzer
Rond 1350 kregen steeds meer kerktorens een mechanisch uurwerk. Dergelijke uurwerken liepen zeer onregelmatig en moesten vaak worden bijgesteld. Dit werd gedaan met behulp van zonnewijzers.
Links op de zuidgevel van de Jacobikerk bevindt zich de oudste ‘moderne’ zonnewijzerDe Jacobikerk bezit de oudste ‘moderne’ zonnewijzer, ook wel een poolstijlzonnewijzer genoemd. Deze geeft de tijd niet meer aan volgens het natuurlijk ritme, met een gelijk deel van donker en licht, maar is accurater. De zonnewijzer bestaat uit een staaf (de poolstijl), waarvan de schaduw over een wijzerplaat beweegt. ter wereld, daterend uit 1463. De uurlijnen en gotische cijfers zijn gehakt uit roodbruin zandsteen.
In de 17e eeuw besloot het Utrechtse Vroedschap (gemeentebestuur) om meer zonnewijzers voor de Utrechtse kerken aan te schaffen zodat de onregelmatig lopende klokken gelijkgezet konden worden op de zonnewijzers.
Zo kreeg de Jacobikerk in 1625 ook een nieuwe zonnewijzer, terwijl de oude nog intact was. Het jaartal op de nieuwere zonnewijzer is overigens 1772. Dit komt omdat de koperen plaat zeer onderhevig was aan de weersinvloeden en dus gerestaureerd moest worden. Tijdens een restauratie is dit jaartal erop geschilderd. De zonnewijzer bevindt zich op de zuidgevel rechtsboven de entree van de Jacobikerk.
Het Van Call uurwerk
Sinds het begin van het jaar 2012 staat er onder de toren het Van Call uurwerk dat in 1651 op de vierde geleding van de toren werd geplaatst. In de grote stelling bevindt zich het drijfwerk om de wijzers en het uurslagwerk aan te sturen en ook de grote messing speeltrommel die verbonden was met het Hemonycarillon op de toren. Dit carillon is in 1674 tijdens de grote tornado verloren gegaan toen de torenspits neerstortte. De kleine stelling in de hoek onder de toren bevat het halfuurslagwerk. Het uurwerk zelf heeft nog dienst gedaan tot 1960 en is daarna in het ongerede geraakt. Voor 2012 is er jarenlang door vrijwilligers met eindeloos geduld aan gewerkt om het weer in elkaar te zetten en het zijn plek onder de toren te geven.
De Reformatie
Na de BeeldenstormDe grootschalige vernieling van religieuze kunst en liturgische voorwerpen, uit onvrede over bepaalde praktijken en uitwassen binnen het rooms-katholieke geloof. In 1566 en 1580 trof de Beeldenstorm vele kerken in Nederland. in het jaar 1566 viel de katholieke Jacobikerk enkele dagen in handen van de protestanten. Het Utrechtse stadsbestuur wees de kerk aan hen toe uit angst voor onrust in de stad op voorwaarde van goedkeuring door Margareta van Parma, de landvoogdes van Philip II, de Spaanse koning. Zij gaf orders aan het stadsbestuur om de kerk direct terug te geven aan de katholieken en dat gebeurde. Veel inwoners van de Noordelijke Nederlanden wilden zich afzetten tegen de Spaanse overheerser en de regels van de door hun opgelegde katholieke religie.
In 1574 werd Hubertus Duyfhuis (1515-1581) pastoor van de Jacobikerk, hij was voorstander van religieuze tolerantie. Dit werd zeer gewaardeerd door Prins Willem van Oranje, die zelfs een keer naar een preek van Duyfhuis in de Jacobikerk kwam luisteren en daarna opmerkte dat hij zelden zo´n goede preek gehoord had.
De onrust was echter nog niet voorbij. Het Spaanse leger was vanaf 1534 in kasteel Vredenburg gevestigd. Karel V die het kasteel liet bouwen gaf als reden dat het kasteel diende om de vrede te bewaren, de bevolking gaf het de naam dwangburcht. Tien jaar na de Beeldenstorm kwam de bevolking tegen de Spanjaarden in opstand en belegerden het kasteel Vredenburg in 1576/77. Utrechtse opstandelingen plaatsten toen onder meer een kanon op de toren van de Jacobikerk en bestookten het Vredenburg. De Spanjaarden schoten terug en het zuidwestelijk deel van de kerk werd door de beschietingen zwaar beschadigd. Het stenen gewelf stortte in en delen van de toren vielen door de gewelven in de achterkerk. Een gedichtje uit die tijd beschrijft de toestand van de Jacobitoren: “St. Jacobstoren was als een riet, men ziet de klokken al”. De Jacobitoren overleefde het beleg van Vredenburg. Daarom is er boven in de toren aan de zuidkant een zandstenen plaat bevestigd met de tekst: ‘Anno 1576 hebben min die spaengers van vredenborch leet gedaen. Godt versacht (zorgde ervoor), dat ick bleef staen’.
Nadat de Spanjaarden kasteel Vredenburg hadden verlaten sloopten de opstandelingen, onder leiding van de legendarische Katrijn van Leemput, het gehate kasteel. Het vrijgekomen hout werd o.a. gebruikt om de spits van de toren van de Jacobikerk te herstellen. Het ingestorte stenen gewelf werd veel later vervangen door de nu nog aanwezige zwart/wit beschilderde houten balkenzoldering.
Duifhuis had grote problemen met de Rooms Katholieke geestelijkheid vóór de Reformatie van 1580 en grote problemen met de Calvinistische leidslieden ná de Reformatie. Hij bood een inspirerend en gemeenschapstichtend alternatief voor de wederzijdse verkettering tussen Calvinisten en Katholieken. Zo ontstond de belangrijke stroming van de Duifhuisianen die ondanks het overlijden van Duifhuys in de Jacobikerk tot 1586 bijeenkwam. Toen werd de stroming gedwongen op te gaan in de Gereformeerde Kerk van de Calvinisten. Duifhuis is begraven in de Jacobikerk samen met zijn huisvrouw. Onder het orgel ligt de grafsteen.
Vondsten en restauraties
Bij een restauratie in 1882 is een groot deel van het meubilair vervangen, zoals bijvoorbeeld de kolombanken rondom de pilaren voor in de kerk. De versiering op de deurtjes dateren nog wel uit 1621. Op de noordkant zien we de Jacobsschelp en op de zuidkant een pot, verwijzend naar de potmeesters die op deze banken plaatsnamen. In de zuidelijke zijbeuk werd onder het witkalk een muurschildering aangetroffen uit het begin van de 15e eeuw. het stelde een stadsgezicht op Utrecht voor. Helaas ging deze schildering verloren, maar architect Ferdinand Jacob Nieuwenhuis (1848-1919) had wel voortijdig de voorstelling nagetekend. In 1976 zijn de contouren van het stadsgezicht op dezelfde plek aangebracht.
In de 20e eeuw werden de 18e-eeuwse vrijwoningen (armenhuisjes) opgeknapt. De woningen, die tegen de achterkerk zijn gebouwd, werden in 1956 omgebouwd tot kunstzaal.
In de jaren zestig van de 20e eeuw werd een restauratieplan opgesteld voor vijf Nederlands Hervormde kerken, betreffende de Domkerk, de Buurkerk, de Janskerk, de Nicolaaskerk en de Jacobikerk. De restauratie van de Jacobikerk duurde van 1970 tot 1976. Het interieur werd flink onder hadden genomen en de vrijwoningen werden ingericht als vertrekken van het wijkcentrum. In 2012 zijn de huisjes weer verbouwd en zijn er voorzieningen als een moderne keuken en vergaderzalen in aangebracht.
In 1976 werd wederom een aantal kleurrijke schilderingen aangetroffen. Deze zijn gerestaureerd en nog steeds te bewonderen. In het hoofdkoor is een engel afgebeeld die waarschijnlijk het sacramentshuisBewaarplaats voor de H. eucharistie. Het werd dicht bij het hoofdaltaar bewaard, meestal in of bij de noordwand van het koor. Op een gegeven moment is het vervormd tot een zelfstandig tabernakel of torenachtig bouwsel. bewaakt en op de westgevel zien we een 15e-eeuwse schildering van de heilige Christoffel met het Christuskind, geplaatst in de context van Utrecht. Men kan de torenspits van de Jacobikerk herkennen.
Gebruik toen en nu
De Jacobikerk is door de jaren heen altijd gebruikt als een plaats waar het geloof werd beleden, katholiek en later protestants. Tegenwoordig wordt het gebouw gebruikt door de levendige protestantse wijkgemeente Jacobikerk, behorende bij de Protestantse Kerk Nederland. Een goede bijbelse prediking is van groot belang voor de leden van de Jacobikerk en trekt vele gelovigen aan. Er zijn zondagmorgens vaak 500 kerkgangers en ´s middags zijn er regelmatig meer dan 150. Deze geloofsgemeenschap zet zich nog altijd in voor de behoeftigen, zoals de potmeestersBeroep. Persoon die verantwoordelijk was voor het beheer van de armenkas en de uitdeling van het geld hieruit aan de armen. eeuwen geleden al deden. Er worden regelmatig concerten gegeven en vinden er conferenties en feestelijke bijeenkomsten plaats.
Interieur
De Jacobikerk bezit nog veel oude kunstschatten. Zo zijn aan het plafond 15 en 16-eeuwse gewelfsleutelsSteen die in de top van een gewelf de daar samenkomende ribben verbindt. te zien.
Op de stenen zijn onder andere Jezus Christus, de apostelen en andere heiligen en martelaren afgebeeld. Een van de gewelfsleutels toont (een beschadigde) Sint-Jacob, de naamgever van de kerk. Het is de enige plek waar nog een afbeelding van de heilige is te vinden. Ooit moet er een grote beeltenis van hem in de omgeving van het hoogkoor hebben gestaan.
De gemeenschap van de Jacobikerk heeft zich altijd ingezet voor de minderbedeelden. Rond 1413 had zij al speciale voorraadkamers om voedsel uit te kunnen delen. Werken der Barmhartigheid, de taken van de potmeestersBeroep. Persoon die verantwoordelijk was voor het beheer van de armenkas en de uitdeling van het geld hieruit aan de armen. zijn afgebeeld op een 16e-eeuws paneel, met voorstellingen aan beide kanten. De achterkant van het paneel toont het Laatste Oordeel. De combinatie van afbeeldingen gaf de boodschap dat liefdadigheid wordt beloond met zielenheil. Het paneel hing op een centrale plaats, waarschijnlijk boven de tafel waarvan het eten werd uitgedeeld. Op die manier waren beide kanten zichtbaar. In 1883 is het paneel in bruikleen gegeven aan het Centraal Museum en op de noordwand van de toren is nu een reproductie te zien.
Er is een opmerkelijk verschil in stijl tussen de koorhekken van de zijkoren en het hek van het hoogkoor. De hekken van de zijkoren zijn laatgotisch (1516-1519) en werden gegoten door de Mechelse gieter Jan van den Ende. Het middendeel van het hek is verloren gegaan tijdens de Beeldenstorm. Dat deel is al in 1567 vervangen door een hek in renaissancestijl, gemaakt door de Antwerpse geelgieter Jan de Clerck. De Andreaskapel, die vanaf ca 1600 grafkapel van de familie Panthaleon van Eck wordt, heeft een bijzonder laatgotisch houten hek met smeedijzeren traliewerk. Het hek bevat veel symboliek en is zeer waarschijnlijk een uitbeelding van de boetepsalm 22. De kleuren van het hek corresponderen met de kleuren van het wapen van het geslacht Panthaleon van Eck, dat in de kapel boven de ingang van de kluis te zien is.
Bijzondere versieringen
Koorhek met waard en waardin
Een waard en waardin in het koorhek van het hoogkoorKoor, of gedeelte van het koor, dat enige treden boven het niveau van de rest van de kerk ligt. in de Jacobikerk! Van Riemsdijk schrijft in zijn standaardwerk over de Jacobikerk uit 1882 dat er in het koorhek licht sierlijk snijwerk is te zien: een mannelijke en een vrouwelijke figuur in de klederdracht van het einde van de 15e of het begin van de 16e eeuw. De waard heeft in zijn rechterhand een varkenspoot voor de erwtensoep en in zijn andere hand iets dat op een smalle kan lijkt. De rondborstige waardin heeft een schenkkan in de hand en mogelijk een beker in de andere hand.
Heeft de Jacobsbroederschap deze beelden van ca. 30 cm hoog in het koorhek laten maken? Het zou zo maar kunnen. De broederschap was eigenaar van de herberg Galissen, op de hoek van het Jacobskerkhof en de Oudegracht. De Jacobsbroeders zullen elkaar daar vaak ontmoet hebben en wellicht hebben zij toen bedacht dat een herbergiersechtpaar een mooie versiering voor het koorhek zou zijn.
Preekstoel
De preekstoel van de Jacobikerk is van het kuiptype en dateert vermoedelijk van rond 1560. Door wie de preekstoel is vervaardigd is onbekend. Gezien de grote gelijkenis met de preekstoel van de Buurkerk komen beiden waarschijnlijk uit eenzelfde houtsnijdatelier. Afhankelijk van de plaats in de kerk had de preekstoel een dooptuin, een tweede trap en een achterbouw. In de huidige opstelling heeft de preekstoel nog slechts één trap en is de achterbouw omgebouwd tot de huidig kleine katheder.
De versieringen van de preekstoel
In vergelijking met andere kerken is de versiering van de preekstoel in de Jacobikerk eenvoudig en laat een combinatie zien van laatgotische en renaissance invloeden. De versieringen hebben geen duidelijke symbolische betekenis en er zijn geen christelijke motieven. De panelen van de kuip zijn slechts verlucht met ruitvormen waarin kleine maskers zijn aangebracht. De kolommen tussen de panelen zijn alleen boven en onder versierd. De overgang van kuip naar voet is versierd met koppen en armen die knuppels vasthouden, de voet zelf met allerlei bloemmotieven, ranken en (misschien) zeemonsters.
Het meest bijzonder zijn de friezen in renaissancestijl aan de bovenkant van de kuip. Het friesIn de klassieke architectuur een onderdeel van het hoofdgestel, bestaande uit een horizontale band (vaak versierd) dat zich bevindt tussen de architraaf en kroonlijst. In ruimere zin is het een horizontale (versierde) band om een muurvlak aan de bovenzijde te begrenzen of om het in te delen. aan de achterkant, waar de kuip tegen de pilaar staat is er niet meer. Het wordt in het depot van het Centraal Museum bewaard.
Doopvont
De doopvont van de Jacobikerk is uit één stuk natuursteen gehouwen. De maker is Pieter d’Hont. De vont bestaat uit een forse, halfronde kom met brede rand, op een voet. De voet en de buitenzijde van de doopvontBekken voor de toediening van de doop en het bewaren van het doopwater. Het doopvont staat aan de westelijke zijde in een kerk. zijn ruw afgewerkt, de binnenzijde en de rand van de schaal zijn gepolijst. De vont heeft een doorsnede van 125 cm en is 115 cm hoog. Pieter Hermanus d'Hont (Hilversum, 24 april 1917 - Utrecht, 12 juni 1997) was een Nederlands beeldend kunstenaar, vooral bekend als beeldhouwer. Hij was de officieuze stadsbeeldhouwer van Utrecht en in de stad staan vele beelden van zijn hand.
Zijn werk is figuratief en hevig beïnvloed door zijn leraar Jan Bronner en diens opvatting over ‘kunst in dienst van de samenleving’. Vroeg werk was dan ook vooral beeldhouwwerk als ornament aan gebouwen, met duidelijke invloeden van de Amsterdamse School. Later concentreerde d'Hont zich meer op het vrijstaande ruimtelijke beeld. Waarbij hij de beelden niet langer polijst, maar de structuur van de klei tot onderdeel maakt van de expressieve kracht van het beeld. Zijn leven lang was het bolwerk Manenburg aan de Stadsbuitengracht Pieters atelier. Voor drie Utrechtse kerken maakte hij een doopvont: de Geertekerk (1956), de Marcuskerk (1956) en de Jacobikerk (1976). Van deze drie is de doopvont van Jacobi het meest indrukwekkend.
Oudere doopvonten in de Jacobikerk
Op een foto uit 1948 staat een losse doopvont voor de preekstoel in de dooptuin. Het betreft een metalen (koperen?) bekken op een ranke smeedijzeren voet. Op een foto uit 1968 staat achter de preekstoel een doopvont. Dit lijkt een houten, bewerkte kolom, omgekeerd conisch, afgedekt met een halvebol-vormige, metalen deksel. Op oudere afbeeldingen is geen doopvont herkenbaar.
Orgels
Opvallend in de Jacobikerk is het grote hoofdorgel dat rust op rode gemarmerde pilarenEen vrijstaand en massief stuk metselwerk, dienende om een bovenbouw te dragen. Een pijler/pilaar is meestal rechthoekig, vierkant of kruisvormig, maar soms ook ruitvormig, veelhoekig of rond.. Het staat bekend als het Garrels-Meere orgel. Garrels en Meere hebben grote restauraties uitgevoerd maar de hoofdwerkkasHet hoofdgedeelte van het orgel waarin de klankkas van het orgel zich bevindt. en een enkele pijp uit 1509 toen Gerrit Pieterszoon het orgel bouwde, zijn nog origineel. Het orgel is meerdere malen gerestaureerd. Zo voegde Abraham Meere (1761-1841) in 1823 de neoclassicistische ornamentiek toe.
In de noordelijke zijbeuk staat een kabinetorgel uit 1774. Dit is een huisorgel dat met gesloten deuren lijkt op een boekenkast of schrijfbureau. Dergelijke orgels werden meestal aangeschaft door
rijke particulieren. Het is gebouwd door Hendrik Hermanus Hess (1735-1794) in Gouda. Opmerkelijk is dat boven het klavier van dit orgel staat; ‘H.H. Hess met fecit Goudae 1747’. Aangezien Hess toen pas twaalf jaar oud was moet dit waarschijnlijk 1774 zijn.
Klokken
De klokken hangen in de bovenste geleding van de toren. In het jaar 1479 werd de grootste klok in de toren gehangen, de Salvator (182 cm, 4000 kg) gegoten door de Utrechtse klokkengieter Steven Butendiic. Er staat een tekst op die o.a. oproept om tot de Salvator te bidden voor vrede en het voorkomen van hongersnood. Er prijkt een grote Jakobsschelp op. Tot op heden slaat de klok de hele uren. In 1992 is de Jacobsklok (154 cm, 2250 kg) vervaardigd door de firma Eijsbouts en voorzien van een beeltenis van Jacobus als de beschermheilige van de pelgrims en in hetzelfde jaar in de toren gehangen. Ook in 1992 kwamen de Maria (1954, 116 cm, 940 kg), de Johannes Baptist (1953, 104 cm, 690 kg) en de Jozef (1954, 92 cm, 490 kg) in de toren, alle drie afkomstig uit de gesloopte Johannes de Doperkerk in Hoograven en vervaardigd door Petit & Fritsen.
Op de tweede geleding van de toren stond lang een zeer stevige klokkenstoel die in de 15e eeuw in verschillende fases is gebouwd, waarbij de eiken balken van de eerste klokkenstoel, begin van de 14e eeuw, die een verdieping lager stond, werden hergebruikt. Na de Tweede Wereldoorlog is op de bovenste geleding de huidige klokkenstoel gebouwd door de stadstimmermeester die hiervoor het beschikbare hout van de oude klokkenstoel gebruikte.
Omstreeks 1505 hingen er wel 9 klokken in de toren waarvan twee die eerder in de Domtoren hadden gehangen. Daarbij was ook een brandklok die gebruikt werd voor alarm. De Salvator is de enige klok die vanaf 1479 altijd in de toren is gebleven. Op 21 december 1576 werd de Jacobitoren door de Spanjaarden vanaf het kasteel Vredenburch beschoten als antwoord op kanonvuur o.a. vanaf de Jacobitoren. De toren werd geraakt. Waarschijnlijk is de beschadiging aan de Salvatorklok een overblijfsel van de beschieting.
Klokgelui
Salvator
Gemengd fragment
Driegelui
Literatuur
- Riemsdijk, Th. H. F. van, Peintures Murales, découverts dan l’église paroissiale de St.-Jacques à
Utrecht, Leiden 1874.
- Riemsdijk, Th.H.F. van, Geschiedenis van de kerspelkerk van St. Jacob te Utrecht, Leiden 1882
- Riemsdijk, Th.H.F. van, Bijdragen tot de geschiedenis van de kerspelkerk van St. Jacob te Utrecht,
Leiden 1888
- Bogaers, L., Aards, betrokken en zelfbewust, Utrecht 2008
- Bruin, R.E. de e.a. Een paradijs vol weelde, Geschiedenis van de stad Utrecht, Utrecht 2000
- Hulzen, A. van, Utrecht. Een beknopte geschiedenis van de oude bisschopsstad, Utrecht 1996
- Hulzen, A. van, Utrecht in opstand. Het einde van de oude bisschopsstad 1528-1580, Utrecht 1999
- Hulzen, A. van, Utrechtse kerken en kerkgebouwen, Baarn 1985.
- Haakma Wagenaar, Th., ‘Geschiedenis van de bouw en restauratie van de Jacobikerk’, in:
Restauratie vijf hervormde kerken in de binnenstad van Utrecht, jaarverslag 1975/76, nr. 4. pp. 44-
64.
- Beckman, T., De val van de Vredeborch, Rotterdam 1988.
- Kolman, C. e.a., Monumenten in Nederland: Utrecht, Utrecht 1996.
- Geuns, S. van & Daas, S.J. den, ‘Klokken en klokkenstoelen in de Utrechtse Jacobitoren’, in: Steengoed,
nr. 31 (2001), pp. 1-31.
- Rijk, H. de, ‘Bijzondere zonnewijzers in utrecht’, in: Oud Utrecht 76 (2003), pp. 62-65.
Coolwijk, P. van de, e.a. (redactie) In de ban van de kerk. 25 jaar Kerken Kijken Utrecht, Utrecht
2007.
- Kralt, T., Levende monumenten, geschiedenis, instandhouding en hedendaagse gebruik van
Utrechtse binnenstadskerken, Utrecht 2009.
- Kralt, T., ‘Restaurateurs aan de slag met het Hess-kabinetorgel: genoeg in kas voor herstel klinkend
monument’, in: Kerk in de stad, jg. 17 (2010), nr. 22. p. 11.
- Lap, Biem, Het paneel van de armenpot van Sint-Jacob terug in de Jacobikerk, eigen uitgave van
de gidsen van de Jacobikerk, Utrecht 2005
- Verhamme, C. e.a., Syllabus Jacobikerk, Eigen uitgave van de gidsen van de Jacobikerk, Utrecht
2011.
- Tekst: Marieke Lenferink en Lisa Olrichs, bewerkt door Biem Lap
- Fotografie: Maarten Buruma, Henk Jansen, Maarten Buruma, Sjoerd de Boer, Marijke Rensink, Biem Lap, Hans Baars en Nina Slagmolen